Sinds 15 jaar is het onderwijs in de geïndustrialiseerde landen opnieuw ongelijker geworden. De sociale selectie neemt toe, de dualisering tussen de onderwijsvormen wordt versterkt, de afstand tussen elitescholen en « vuilbakscholen » wordt groter. Is een dergelijke evolutie dan niet tegengesteld aan de belangen van de kapitalistische economie? Riskeert die op korte termijn geen tekort aan geschoolde arbeidskrachten?
Deze kwestie raakt één van de hardnekkigste mythen van de moderne economie. Sinds iets meer dan een decennium is de kapitalistische economie binnengetreden in het stadium van de « kennismaatschappij ». Maar dat is een bedrieglijk begrip. Het suggereert namelijk dat de arbeidsmarkt van morgen van iedereen een snelle toename van het opleidingsniveau zal eisen. Binnenkort, lijkt men ons te willen doen geloven, zullen de niet of weinig gekwalificeerde jobs moeten verdwijnen. Maar, paradoxaal genoeg, sinds men van de kennismaatschappij spreekt is het aantal niet gekwalificeerde jobs opnieuw toegenomen.
In Frankrijk was het aantal ongeschoolde arbeiders gedaald van 5 naar 4,3 miljoen tussen 1982 en 1994. Sindsdien is hun aantal terug toegenomen, om in 2001 opnieuw de kaap van de 5 miljoen te overschrijden. Conclusie: de niet gekwalificeerde tewerkstelling neemt niet meer af sinds het begin van de jaren 90 en heeft zelfs terug een lichte toename gekend. Er lijkt zich een stabilisering voor te doen rond 25 % van de totale tewerkstelling.
In de Verenigde Staten werden prognoses over de toekomstige tewerkstelling opgesteld door het Federaal Departement voor Tewerkstelling. Van de 30 soorten jobs waarvoor men de sterkste stijging verwacht gedurende de 10 komende jaren, zijn 69 % van het type « short term on the job training » (korte opleiding op de werkvloer) of « middle term on the job training » (half lange opleiding op de werkvloer).
Welk is de verklaring voor dit fenomeen? De ontwikkeling van de informatie- en communicatietechnologieën heeft een tweevoudige impact gehad op de organisatie van het werk. Enerzijds een directe en welgekende invloed: geïnformatiseerde systemen komen in de plaats van werknemers, voor uitvoerende taken die weinig vorming vereisten. Maar aan de andere kant hebben die technologieën de ontwikkeling mogelijk gemaakt van een meer flexibele arbeidsorganisatie, gebaseerd op een just-in-time productieproces. Die veranderingen in de arbeidsorganisatie brachten op hun beurt de noodzaak mee om veel taken over te hevelen van de industriële ondernemingen naar dienstenondernemingen. Een groeiende deregulering van de arbeidswetgeving heeft hiervoor de wettelijke belemmeringen uit de weg geruimd. Terwijl veel jobs die weinig kwalificatie vergen in de industrie verdwenen, heeft de « desindustrialisatie » en de ontwikkeling van de dienstensector een impuls gegeven voor een nieuw type jobs met lage lonen en weinig syndicalisatie: verkopers, bedieners van drankautomaten, kuisploegen, veiligheidsagenten enz
Gérard Valenduc is onderzoeker bij de Fondation Travail-Université (Stichting Arbeid-Universiteit). Over de ware aard van de zogenaamde kenniseconomie schrijft hij: « Polarisatie en uitsluiting zijn de twee sleutelwoorden. Polarisatie tussen tegengestelde modellen van arbeidsorganisatie: een terugkeer naar het taylorisme voor gestandaardiseerde en eenvoudige taken, een soepele en « lerende » organisatie voor de gekwalificeerde, creatieve en snel veranderende jobs. Polarisatie op de arbeidsmarkt tussen goed betaalde jobs met werkzekerheid in de kernactiviteiten van de economie, en een waaier van jobs die daar omheen hangen (tijdelijke jobs, onderaanneming, outsourcing, slechte arbeidsvoorwaarden, schijnzelfstandigen enz). Polarisatie ook binnen de flexibele werkvormen. Enerzijds wordt de productietijd per dag langer, ook in de dienstensector (waar we evolueren naar een soort « 24-uren »-economie) Het arbeidsritme wordt verder opgedreven, de arbeidstijd is minder en minder in overeenstemming te brengen met de tijd van sociale bezigheden. Anderzijds ontstaan er eilandjes van sociaal positieve flexibiliteit, bijvoorbeeld het afstandswerk dat toelaat beroepsactiviteiten met persoonlijke of sociale activiteiten te combineren. En polarisatie ten slotte in de toegang zelf tot kennis en vorming, want vele van die nieuwe superflexibele en slecht betaalde jobs laten eigenlijk niet toe om het « levenslang leren », dat vandaag voorgesteld wordt als een noodzaak voor elke werknemer, in de praktijk te brengen. »
Deze evolutie heeft natuurlijk gevolgen voor de kwalificaties en competenties die het onderwijs verondersteld wordt aan de toekomstige werknemers bij te brengen. Gérard Valenduc: « Enerzijds eist een economie die op kennis is gebaseerd steeds verder gaande kwalificaties. Tot de basiscompetenties behoren niet alleen het gebruik maken van de technologieën, maar ook en vooral de vaardigheid tot communicatie, en een reeks competenties zoals abstractievermogen, reactiviteit, de capaciteit om een analyse te maken. Daarnaast gaat men met de kwalificaties die meer samenhangen met één of ander beroep twee tegengestelde richtingen uit: polyvalentie of specialisatie, die niet altijd gemakkelijk met elkaar te verzoenen zijn. Maar anderzijds wordt een groeiend aantal taken alsmaar banaler. De kennis die er voor vereist is slinkt weg, en uiteindelijk wordt vooral nog een bepaald gedrag verwacht van de werknemers: vriendelijk zijn aan de telefoon, een conversatie onderhouden, zich aanpassen aan onophoudelijke veranderingen, flexibele uurroosters aanvaarden of moeilijke arbeidsomstandigheden, om slechts enkele voorbeelden te noemen. » (Enquête emploi 1982-2001, INSEE)
Zie daar hoe de dualisering van het onderwijs uiteindelijk heel goed beantwoordt aan de eisen van de geglobaliseerde economie.