A. Wat zegt ons programma?
2. Algemene en polytechnische vorming voor iedereen
We willen dat iedereen de basiskennis en -vaardigheden verwerft (wiskunde, leesvaardigheid, vreemde talen). Met daarnaast een algemene cultuur van hoog niveau (geschiedenis, aardrijkskunde, wetenschappen, literatuur, kunst, filosofie…). Iedereen krijgt eveneens een initiatie in de technologieën van de productie en van het dagelijkse leven (ICT, gezondheid, elektriciteit, landbouw, industrie…), net als lichamelijke opvoeding en een sportieve vorming. De leerlingen maken ook kennis met productieve arbeid en leren die waarderen. Ze leren diverse beroepen kennen, het verenigingsleven, tuinieren …
Deze algemene en polytechnische vorming voor iedereen tussen 6 en 15 jaar houdt in dat de beroepsspecialisatie niet vóór de leeftijd van 16 begint.
B. Uw vragen, onze antwoorden
2. Algemene en polytechnische vorming voor iedereen
Dit alles is niet mogelijk tijdens de huidige schooltijd !!
Binnen de huidige schooltijd is dit inderdaad niet mogelijk. Daarom stellen wij dat er drie maatregelen nodig zijn als we niet willen dat de brede school gerealiseerd wordt ten koste van de studietijd. Méér tijd doorbrengen op school om de vele objectieven te kunnen realiseren. Over een grotere omkadering beschikken zodat het personeel aanvaardbare werkuren heeft (de bedoeling is niet hen nog méér als een citroen uit te persen) . De scholen niet te groot maken zodat de periodes buiten de “klassieke” schooltijd in een aangename sfeer verlopen, waar meer geborgenheid is dan in de mammoetscholen
Nog meer tijd op school doorbrengen ? Velen vervelen zich nu al !!
Gaat het werkelijk over vervelen ? Is het niet eerder demotivatie en soms zelfs echt lijden ? Ten andere, is de school daarvoor (alleen) verantwoordelijk ? Wij erkennen dat de school vandaag niet van aard is om veel leerlingen te enthousiasmeren, evenmin trouwens als de arbeidsmarkt. Als de school van aanschijn veranderd is, zullen de leerlingen er ook anders tegenaan kijken.
Moet men voor alle vakken slagen ? Hebben alle vakken hetzelfde gewicht ?
De doelstelling van de hervorming die wij voorstellen is het bestrijden van de mislukking en wij geloven er vast in dat dat haalbaar is. In dat kader zijn de termen evaluatie en slagen hier verkeerd gebruikt. In onze manier van denken is de evaluatie niet bedoeld om op het einde van het schooljaar uit te maken of de leerling al dan niet naar het volgende jaar kan overgaan. Zij dient integendeel om in de loop van het hele schooljaar vast te stellen wat verworven is en wat nog niet.
Naargelang de aard van de tekorten en de zwakheden die via deze “permanente evaluatie” ontdekt worden, zal beslist worden welke maatregelen moeten genomen worden om de leerling(en) bij te werken. Dat kan gebeuren in klasverband als het om de volledige groep leerlingen gaat, of op een meer geïndividualiseerde manier. Een dergelijke manier van werken vraagt uiteraard aangepaste structuren en een bijkomende omkadering. Het is de bedoeling ze voor alle vakken, grote of kleine, toe te passen. Sommige gevallen zullen zonder twijfel een soort bijwerkcursus tijdens de zomervakantie vereisen (eventueel interscolair georganiseerd). Alleen in uitzonderlijke gevallen (bijvoorbeeld een langdurige ziekte) zou overzitten aanvaardbaar zijn, na discussie tussen de ouders en de school.
Moeten er geen metsers en schrijnwerkers meer opgeleid worden ?
Natuurlijk wel. Maar waarom zouden metsers en schrijnwerkers idioten moeten zijn wat hun algemene vorming betreft? En bijgevolg burgers van tweede rang. Als men de algemene vorming bekijkt die voorzien is in het beroepsonderwijs, dan is verwijzen naar burgerschap in het kader van die vorming pure hypocrisie. Hebben arbeiders misschien geen rol als burger te spelen ? Hoe moeten ze dat doen, als ze nauwelijks iets kennen van geschiedenis, wetenschap enz.? Evenzeer hebben ze recht op een artistieke en sportieve vorming. En trouwens ook op een meer algemene technologische vorming. Welke leerling die metsen volgt heeft vandaag ook kennis van elektriciteit?
De specifieke beroepsopleiding kan gerust pas vanaf 16 jaar beginnen. Op twee jaar zullen leerlingen die een goede voorafgaandelijke algemene en polytechnische opleiding gehad hebben veel sneller dan vandaag vooruitgaan in die praktische opleiding.
De meeste beroepsopleidingen van de VDAB (o.a. voor metser) duren trouwens slechts enkele maanden (weliswaar full-time). Op tv (“witte raven”) toont men hoe gemotiveerde mensen mits de nodige deskundige omkadering op zeer korte tijd vrij gespecialiseerde beroepen kunnen aanleren.
Welke plaats neemt de beroepsvorming in deze visie in?
In ons 10 puntenprogramma hebben wij het op de eerste plaats over de gemeenschappelijke basisvorming tot 16 jaar. De beroepsvorming kan heel goed wachten tot op de leeftijd van 16 jaar. In het huidige opvoedingssysteem stelt niemand in vraag dat een toekomstige dokter – wiens beroepsopleiding nochtans bijzonder complex en langdurig is – eerst jarenlang algemeen secundair onderwijs geniet en er veel dingen leert – literatuur, geschiedenis, aardrijkskunde, meetkunde…- die hem van geen enkel nut zullen zijn in de uitoefening van zijn beroep. Dat recht op algemene vorming willen we voor iedereen. Alle leraars beroepspraktijk zijn het er trouwens over eens dat hun werk efficiënter is als de leerlingen vooraf een goede algemene vorming hebben gehad. Maar anderzijds willen we ook dat iedereen toegang heeft tot een behoorlijke polytechnische vorming. Ons ASO vormt technologische anafabeten die niets over basistechnieken van het dagelijks leven en de productie kennen
Wat moet er van de leerkrachten technische vakken en beroepspraktijk worden?
Zij hoeven niets te vrezen voor hun job. Enerzijds zullen alle leerlingen technische en tecnologische opleiding krijgen in de basisschool tot 16 jaar. Daarnaast blijven deze leerkrachten ook nodig voor de beroepsopleiding van de leerlingen die na 16 jaar daarvoor kiezen. Er zal voor de leerkrachten technische vakken en beroepspraktijk globaal méér werk in het onderwijs zijn. Er zullen wel bepaalde verschuivingen noodzakelijk zijn.
Jullie hebben het over “waardering van de productieve arbeid”: houdt dat geen risico in op vermarkting ? Op controle door de werkgevers op de school ?
In feite is er sinds lang controle van de werkgevers op vele beroeps- en technische studierichtingen.Wij willen juist gedaan maken met die afhankelijkheid door het invoeren van de gemeenschappelijke stam tot de leeftijd van 16 jaar.
Anderzijds betekent “waardering van de productieve arbeid” voor ons niet “vorming verbonden met betaalde arbeid”.Het is mogelijk te “werken” zonder zich aan een patroon te onderwerpen. De school kan een plaats worden waar kinderen en jongeren op hun niveau productieve taken uitvoeren of diensten leveren voor het collectieve geheel: verzorging van de aanplantingen, onderhoudswerken, verfraaiing van lokalen, recyclage, inrichten van een jeugdhuis … Uiteraard moet zoiets niet ten koste gaan van de theoretische vorming. Het moet integendeel een manier zijn om zin te geven aan die vorming. Het werk ontdoen van zijn vervreemdend, repetitief of verplichtend karakter is juist één van onze doelstellingen. Of anders gezegd, wij willen het werk weer tot een menselijke activiteit maken door het te ontdoen van de uitbuiting die bij de loonarbeid hoort.
Is jullie programma neutraal ?
Neen. Ons programma is ideologisch niet neutraal. Het stelt zich ten dienste van het geluk en de ontwikkeling van de Mens. Niet van een economie waar triomf en destructie hand in hand gaan, waar er onvermijdelijk winnaars èn verliezers zijn. Op vlak van inhoud, zijn wij voor een vermenging van humanistische en wetenschappelijke cultuur. Wij willen de inzichten toegankelijk maken die nodig zijn om te begrijpen hoe de wereld ineen zit en in dat verband in actie te komen. De socioloog Edgar Morin spreekt over verbindingen maken tussen kennisinhouden. Men moet de leerlingen ook de werktuigen aanreiken die hen toelaten de zin van hun eigen leven te begrijpen.
Men spreekt over vorming verbonden met de arbeid. Is dat niet reeds aanwezig in de mini-ondernemingen ?
Men moet ook het ideologisch aspect van de mini-ondernemingen onder ogen zien. De productieve activiteit – het onderzoek, de technologie, de arbeidsorganisatie en het werk zelf – worden er alleen maar gezien als een middel om de onderneming te doen slagen, dus om winst te maken. Terwijl het er om gaat om de leerlingen te laten begrijpen dat die mogelijkheden kunnen gebruikt worden om te beantwoorden aan de behoeften van de mensen, om de natuurlijke en de sociale wereld te veranderen zodat de mensen een beter leven hebben.
Eén van de gevaren van de mini-ondernemingen, in het bijzonder in het kwalificatie-onderwijs, volgt uit het overdreven belang dat er vaak aan gehecht wordt. Een hele afdeling kan zo gedurende maanden hier zijn hoofdbezigheid van maken en ondertussen andere vakken en de gemeenschappelijke vorming verwaarlozen.De polyvalente vorming komt op de tweede plaats, en alleen wat noodzakelijk is voor de “onderneming” wordt besproken en aangeleerd.
De industrie probeert van de technische en beroepsscholen leveranciers te maken voor werkkrachten zoals ze die op dit moment nodig hebben, die direct operationeel zijn. Dat die daarna niet in staat zijn om mee te evolueren door een gebrek aan basisvorming, dat houdt de onderneming niet bezig. Dat ze bovendien niet in staat zijn om als een kritische burger naar de wereld om zich heen te kijken komt uiteindelijk heel goed uit.
Door gebrek aan middelen kent de school een sterke neiging om zich te laten sponsoren door ondernemingen om machines aan te kopen die ze anders niet kan betalen. Zo vergroten de ondernemingen nog eens hun invloed op de programma’s in de scholen. In dezelfde zin leidt het aantrekken van publiciteit om aan sommige noden te voldoen onvermijdelijk tot ontsporingen.
Moet men niet ook de ondernemingsgeest ontwikkelen ?
Over welke “onderneming” heeft men het ? Heeft men het over het starten van een eigen business, in het kader van de roofzuchtige gemondialiseerde neoliberale economie ? Is het de cultus van het individuele succes ? Of gaat het eerder over een ondernemingsgeest begrepen als “zin voor initiatief”? In dat geval wensen wij uiteraard dat elke leerling zijn creatieve mogelijkheden volledig kan ontwikkelen, dat hij persoonlijke en collectieve projecten kan realiseren, en dat in een geest van solidariteit en verantwoordelijkheid tegenover de collectiviteit.
Wat doet men met de hoogbegaafden ?
De polyvalente basisschool biedt de breedst mogelijke basis waarbij de leerlingen met zoveel mogelijk disciplines en functies in contact komen en zo hun echte talenten leren ontdekken. Naast de gemeenschappelijke stam biedt de basisschool een waaier aan mogelijkheden om zich te verdiepen in en initiatief te nemen op allerlei terreinen (wetenschappen, talen, sport, de kunsten, technologie, natuur en milieu, enz.) in ateliers, jeugdorganisaties, clubs, enz. Hierbij leren ze hun talenten ontwikkelen.
Hoogbegaafden krijgen aangepaste opdrachten waarbij ze grondiger op de leerinhoud ingaan. Zij krijgen de verantwoordelijkheid om als tutor zwakkere leerlingen te begeleiden, enz.